AFPIJLING

Sectie kaartlezen  2000,  uitspraak  naar aanleiding Keistadronde

Na afloop van de Keistadronde 2000 ontstond er een meningsverschil tussen de deelnemers en organisatoren van deze rit over de volgende situatie (zie bijgaande tekening).
De route is ABCDE. Bij B is in de weg een verticale, naar beneden wijzende ritpijl geplaatst. BFG is een niet op de kaart voorkomende weg en FC is een doorsteek naar de kaartweg.

De uitzetter was van mening dat het doorsteekje FC niet gebruikt mag worden omdat artikel 10.c.1. zegt dat "Indien men door een ritpijl gedwongen wordt een niet op de kaart voorkomende weg op te rijden, dan blijft men deze niet op de kaart voorkomende weg volgen tot de eerste mogelijkheid om via, volgens de (her)constructie toegestane kaartwegen, de route weer op te nemen. Het is daarbij niet toegestaan 'doorsteekjes' te gebruiken".

Een aantal deelnemers was het met deze uitleg niet eens en was van mening dat genoemd artikel op deze situatie niet van toepassing was, maar wel artikel 10.c.2 en het doorsteekje wel gebruikt moest worden.

In de Radarneus (clubblad van de ASV KLM-MAC) van augustus 2000 wordt deze situatie nogmaals uitvoerig besproken en komt men tot de conclusie dat de organisatie toch eigenlijk wel gelijk had.
Om te voorkomen dat genoemde uitspraken een eigen leven gaan leiden heeft de Sectie Kaartlezen gemeend de juiste uitleg van deze situatie te moeten geven.

 

Antwoord

De cruciale vraag in deze situatie is: wordt men door een ritpijl gedwongen een niet op de kaart voorkomende weg op te rijden. Het antwoord is: NEE.

Uitleg

We bekijken eerst een aantal artikelen uit het TRK.
Artikel 2.b:     "Een horizontaal wijzende ritpijl geeft aan dat ter plaatse links dan wel rechts gegaan dient te worden".
Artikel 2.c:     "Een met de punt omhoog wijzende ritpijl geeft aan dat er ter plaatse rechtdoor gegaan moet worden".
Artikel 2.e:     “Een met de punt naar beneden wijzende ritpijl, welke tot maximaal 25 meter in een weg (in het terrein) staat, geeft aan dat de betreffende weg ter plaatse niet ingereden mag worden".

Als gevolg van de in artikel 2b en 2c genoemde ritpijlen moet er verplicht een bepaalde weg ingereden worden, men heeft geen andere keuze. Hierdoor kan het gebeuren dat men een niet op de kaart voorkomende weg op dient te rijden.

Anders is het met de in artikel 2.e genoemde ritpijl. Deze dwingt tot niets, hij verbiedt alleen het inrijden van de betreffende weg.
Men zal door een naar beneden wijzende ritpijl nooit gedwongen worden een niet op de kaart voorkomende weg op te rijden. Wat wel gedaan moet worden, is vastgelegd in andere reglementsartikelen.

 

VOORKENNIS 2 

Sectie kaartlezen  d.d. 22-09-1999,  vraag van ASC Baronierijders.

Naar aanleiding van een verschil van mening tussen uitzetters en deelnemers van een clubrit bij onze club hebben wij de volgende vraag:

Het betreft een pijlenrit, van pijl tot pijl de kortste route en de pijlen zo kort mogelijk tegengesteld (liever niet).

Route is pijl 1, A-B-C-A-B-C-D-E-F, pijl 3.
Op pijl 2 is A-B niet aanwezig, opnemen bij C via keerlus G.
Bij D gaat de kaartweg over in een niet op de kaart voorkomende weg.
F-E is niet aanwezig, dus doorrijden naar keerlus G.
Volgens de uitzetters doorgaan met pijl 3 (voorkennis dat F-E er niet is).
Volgens de deelnemers mag men terug naar C.
Volgens artikel 9c van het TRK mag D-F nogmaals bereden worden. Zie ook tekening en toelichting NRF-Info “Een vernieuwd TRK”. Volgens de uitzetters alleen in de richting F-G en volgens de deelnemers ook in de richting G-D. Graag een uitspraak in deze kwestie.

Antwoord:

Bij D gaat de kaartweg over in een niet op de kaart voorkomende weg en bij F wordt de kaartweg bereikt. Bij het bereiken van de kaartweg dient opnieuw de kortste route naar C te worden bepaald en dat is in deze situatie F-E-D-C.

Men constateert nu dat de weg F-E niet te berijden is en dat punt C niet meer bereikt kan worden. Teruggaan in de route is niet meer mogelijk en de route dient op de eerstvolgende samenkomst van wegen te worden opgenomen.

Het opnamepunt komt nu te liggen bij de keerlus G en daarna wordt doorgegaan met pijl 3.

Opmerkingen:

1. Zoals uit het antwoord blijkt hebben de uitzetters gelijk. Opgemerkt hierbij wordt dat artikel 9c van het TRK volkomen los staat van het voorgelegde probleem.
2. Voorkennis over een weg, situatie o.i.d. heeft men alleen vanuit de gereden richting. Vanuit de andere richting dient de situatie opnieuw en afzonderlijk van de andere rijrichting te worden beschouwd.
3.Alhoewel in artikel 9c van het TRK dit niet expliciet vermeld is, gaat het hier over het “wederom gebruiken in dezelfde rijrichting” (zie opmerking 2).

Ter verduidelijking nog 2 voorbeelden (het 1e voorbeeld heeft ook niets met artikel 9c van het TRK te maken):

De voorgaande situatie is iets gewijzigd, de opdracht en het reglement zijn hetzelfde gebleven.
Route is pijl 1, A-B-C-A-B-C-N-D-E-F-P-S, pijl 4.
Op pijl 2 is A-B niet aanwezig, opnemen bij C via A-C-N-D-E-F-P-O-N-C (dit is de kortste keerlus waarbij geen pijl tegengesteld wordt gereden).
Bij D gaat de kaartweg over in een niet op de kaart voorkomende weg en bij F wordt de kaartweg bereikt.
Nu dient de route te worden vervolgd via F-P-O-N-C en niet via F-E-D-N-C omdat dan pijl 3 tegengesteld wordt gereden (men weet nu dus niet dat F-E niet te berijden is). Bij O is de weg afgesloten en route vervolgen naar S. Nu nogmaals opnemen bij C via S-P-F-E-D-N. Men mag nu de weg P-F-E-D-N wel gebruiken omdat men nog niets weet over deze weg in deze richting.

Tot slot een voorbeeld waarop artikel 9c van het TRK wel van toepassing is:

 
 

De route is van pijl 1 naar pijl 2 via A-B-C.
Bij A is de weg in de richting B afgesloten. Opnemen bij B via A-D-E-F-G-B.
Men heeft nu geconstateerd dat het oude weggedeelte E-F niet te berijden is en vervangen is door een nieuw gedeelte.
Bij B is de weg in de richting C afgesloten. De route opnemen bij C door vanaf B door te rijden naar A en vervolgens naar D.
Nu zegt artikel 9c van het TRK: als men tijdens het rijden van een herconstructie geconstateerd heeft dat het verloop van een weg tussen het “begin” en het “eind”, niet overeenkomstig de kaartsituatie is, de betreffende kaartweg opnieuw gebruikt mag worden.
In deze situatie mag men volgens artikel 9c van het TRK dus opnieuw gebruik maken van de weg D-E-F-G.
Men kiest nu voor de route D-E-F-G-O-P-C omdat deze korter is dan D-H-O-P-C.

 

KAARTTEKENS

Sectie Kaartlezen d.d. 1 augustus 1999, vraag van Dick Vervoort

In het verleden heb ik geleerd, dat het al dan niet om iets heen kunnen rijden op een samenkomst van wegen, te maken heeft met het feit of dat “iets” een “ding” is of niet. Als voorbeelden worden in het TRK artikel 7 gegeven de wegwijzer waar men wel, en het hoogtepijltje waar men niet omheen kan rijden. In de laatste versie van de Keistadronde werd een zendmast ten tonele gevoerd. In mijn visie is dit een “ding” en kun je er dus omheen. De uitzetter was echter van mening dat je alleen om een wegwijzer heen kunt rijden.

Wat is de bedoeling van het reglement?

Antwoord:

Reeds in 1992 is, na het verschijnen van het TRK 1992, bepaald dat het Y-teken (wegwijzer) het enige kaartteken is waar omheen gereden/geconstrueerd mag/kan worden.

De sectie Kaartlezen ziet geen redenen om dit standpunt te wijzigen.

Subcategorieƫn

Alle uitspraken van de sektie Routebeschrijven

Alle uitspraken van de sektie Kaartlezen.